De eerste joodse begraafplaats in de stad Groningen werd halverwege de achttiende eeuw aangelegd. Al enkele eeuwen voor die tijd kwamen Joden naar de stad en de provincie Groningen. In de eerste eeuwen werden de joodse inwoners gedoogd. Zo kregen enkele Portugese joden die zich in de zeventiende eeuw in Groningen, vestigden van het stadsbestuur woonrecht en godsdienstvrijheid maar ze mochten geen synagoge oprichten. Daarna waren het vooral joden uit Duitsland die in de stad en de provincie hun heil zochten. Vanaf 1655 konden de joden uit de hele provincie gebruik maken van de begraafplaats in Farmsum bij Delfzijl en vanaf 1693 van de begraafplaats in Oude Pekela. Tussendoor werd ook gebruik gemaakt van de begraafplaats in Leeuwarden. In 1741 werd in Veendam een joodse begraafplaats in gebruik genomen, maar de afstanden naar deze begraafplaatsen waren fors. De joodse gemeenschap die rond deze tijd uit zo’n honderd personen bestond, nam het initiatief in eigen hand en bemachtigde in 1747 een stuk grond op de Ebbingedwinger in het noordoosten van de stad. Die eerste begraafplaats was er niet zonder slag of stoot tot stand gekomen. Heel lang konden de joden er niet gebruik van maken. Precies tachtig jaar na de eerste begrafenis moest de begraafplaats alweer gesloten worden. Aan de Moesstraat nam de joodse gemeenschap een nieuwe begraafplaats in gebruik.